Nokia 9300

Page 71
background image
kiezen. U kunt echter in het profiel Offline wel het alarmnummer bellen door op de aan/uit-toets op het apparaat te
drukken en het geprogrammeerde alarmnummer in te voeren. Dit kunt u alleen doen vanuit de telefooninterface en
niet vanuit de communicatorinterface. Als het apparaat is vergrendeld, moet u de beveiligingscode invoeren voordat
u de telefoonfunctie kunt activeren. Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde
alarmnummer kiezen.
Als u een alarmnummer wilt kiezen terwijl het profiel Offline is geactiveerd of terwijl het apparaat vergrendeld is, moet
het apparaat het nummer herkennen als een officieel alarmnummer. Het is raadzaam om het profiel te veranderen of
het apparaat te ontgrendelen door de beveiligingscode in te voeren voordat u het alarmnummer belt.
Als u instellingen voor de beveiliging van het apparaat wilt definiëren, selecteert u 
Beveiliging
 > 
Apparaatbeveiliging
 en opent
u het tabblad 
Apparaatbeveiliging
.
Definieer de volgende instellingen:
Periode voor Autovergrendeling
 — U kunt een time-out instellen waarna het apparaat automatisch moet worden vergrendeld
en alleen kan worden gebruikt als de juiste beveiligingscode wordt ingevoerd. Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u
soms nog wel het alarmnummer kiezen dat is geprogrammeerd in het geheugen van het apparaat. Bovendien kunt u
inkomende oproepen beantwoorden.
Beveiligingscode
 — Druk op 
Wijzigen
 om de beveiligingscode te wijzigen. De nieuwe code moet 5 tot 10 cijfers lang zijn. De
standaardcode is 12345. Wijzig de code om onbevoegd gebruik van het apparaat te voorkomen. Houd de nieuwe code geheim
en bewaar deze uit de buurt van het apparaat.
Vergrendelen bij wisselen SIM
 — U kunt instellen dat het apparaat naar de beveiligingscode moet vragen wanneer een
onbekende SIM-kaart in het apparaat is geplaatst. Het apparaat houdt een lijst bij met SIM-kaarten die herkend worden als
kaarten van de eigenaar.
Vergrendelen op afstand toestaan
 — Als u deze optie instelt op 
Ja
, kunt u het apparaat vergrendelen door een vooraf
gedefinieerd tekstbericht vanaf een andere telefoon te verzenden.
Als u een bericht voor vergrendelen op afstand wilt maken, selecteert u 
Beveiliging
 > 
Apparaatbeveiliging
. Stel de optie
Vergrendelen op afstand toestaan
 in op 
Ja
, voer de beveiligingscode in en typ de tekst van het bericht voor vergrendeling op
afstand in het veld 
Bericht
. Bevestig het bericht en druk op 
Gereed
. In het bericht voor vergrendeling op afstand wordt
onderscheid gemaakt tussen hoofd- en kleine letters. Het bericht kan tussen de 5 en 20 tekens of cijfers bevatten. Druk op
Opnieuw opstarten
 om het apparaat opnieuw op te starten en de wijzigingen door te voeren.
Tip: Als u een geheugenkaart zonder wachtwoord gebruikt, wordt de geheugenkaart vergrendeld wanneer u het
apparaat vergrendelt via het bericht voor vergrendelen op afstand. Als u het wachtwoord voor de geheugenkaart wilt
verwijderen, selecteert u 
Bureaublad
 > 
Kantoor
 > 
Bestandsbh.
, drukt u op Menu en selecteert u 
Geheugenkaart
 >
Beveiliging
 > 
Wachtwoord verwijderen...
. Voer het bericht voor vergrendelen op afstand in als wachtwoord en druk
op 
Verwijderen
. Als het bericht voor vergrendelen op afstand langer is dan 8 tekens, worden de eerste 8 tekens van
het bericht gebruikt als wachtwoord voor de geheugenkaart.
Instellingen voor de PIN-code definiëren
Als u instellingen voor de PIN-code wilt definiëren, selecteert u 
Beveiliging
 > 
Apparaatbeveiliging
 en opent u het tabblad 
PIN-
codes
.
Definieer de volgende instellingen:
PIN-code vragen
 — Als u deze optie instelt op 
Aan
, wordt altijd naar de PIN-code gevraagd wanneer de telefoon wordt
ingeschakeld. Deze instelling kan niet gewijzigd worden als de telefoon is uitgeschakeld of als er geen geldige SIM-kaart is
geplaatst. Voor sommige SIM-kaarten kan het verzoek om de PIN-code niet worden uitgeschakeld.
PIN-code
 — Druk op 
Wijzigen
 om de PIN-code te wijzigen. De PIN-code moet uit 4 tot 8 cijfers bestaan. Als u de PIN-code wilt
wijzigen, moet 
PIN-code vragen
 zijn geselecteerd, moet het apparaat zijn ingeschakeld en moet een geldige SIM-kaart zijn
geplaatst.
PIN2-code
 — Druk op 
Wijzigen
 om de PIN2-code te wijzigen. De PIN2-code moet uit 4 tot 8 cijfers bestaan. De PIN2-code is
vereist voor toegang tot bepaalde functies, zoals de instellingen voor vaste nummers, die door de SIM-kaart moeten worden
ondersteund.
Het blokkeerwachtwoord wijzigen
Als u het wachtwoord voor het blokkeren van spraak-, fax- en gegevensoproepen wilt wijzigen, selecteert u 
Beveiliging
 >
Apparaatbeveiliging
 en opent u het tabblad 
Oproepen blokkeren
. Selecteer het veld 
Blokkeerwachtwoord
 en druk op
Wijzigen
. Typ het huidige wachtwoord en typ vervolgens tweemaal het nieuwe wachtwoord. Het blokkeerwachtwoord moet
uit vier cijfers bestaan.
Certificaatbeheer
Belangrijk:  Verwittigt u ervan dat, zelfs als het gebruik van certificaten de risico's van externe verbindingen en de
installatie van software aanzienlijk beperkt, de certificaten wel op de juiste wijze gebruikt moeten worden om te
kunnen profiteren van een verbeterde beveiliging. De aanwezigheid van een certificaat biedt op zichzelf geen enkele
C o n f i g . s c h e r m
Copyright © 2004-2005 Nokia. All Rights Reserved.
71